Annemarie de Wildt is historicus, conservator bij het Amsterdam Museum en lid van Stadscuratorium Amsterdam. Vanuit haar verschillende rollen maakt zij zich sterk voor een verbinding van het verleden en heden van de stad en een meerstemmige benadering van de geschiedenis. In dit essay onderzoekt zij hoe de Black Lives Matter-beweging een andere focus op de openbare ruimte brengt; overal ter wereld – óók in Amsterdam – staan beelden van koloniale en racistische personen ter discussie. De tekst is een bewerking van de presentatie op de avond over inclusieve openbare ruimte.
Black Lives Matter stond in 2020 op nummer 1 van de Power 100, de lijst die het krachtenveld in de internationale kunstwereld meet. De antiracismebeweging heeft geleid tot een wereldwijde bewustwording van raciale ongelijkheid en een paradigmaverschuiving in de hedendaagse cultuur. Het neerhalen en bekladden van beelden die racistische helden en koloniale geschiedenissen verheerlijken leverden iconische beelden op van de strijd om de openbare ruimte. In Bristol werd het standbeeld neergehaald van Edward Colston, die zijn rijkdom te danken had aan slavenhandel.
In Richmond transformeerden actievoerders het beeld van confederate general Robert E. Lee door er een foto van Breonna Taylor, doodgeschoten door de politie, op te projecteren.
Welke betwiste beelden heeft (of had) Amsterdam? Wie of wat wordt gepresenteerd in de openbare ruimte? Zijn er beelden die gezien worden als symbool van onderdrukking?
In Amsterdam verscheen pas in 1852 het eerste standbeeld, van Rembrandt. Het was een particulier initiatief en particulieren brachten ook het geld bijeen. Het plan voor een standbeeld voor de zeehelden is (gelukkig) aan Amsterdam voorbijgegaan omdat er tegelijkertijd geld ingezameld wordt voor het beeld van Johannes Pieterszoon Coen in Hoorn, dat in 1893 werd onthuld. In 1883 heeft er in Amsterdam wel tijdelijk een beeld van Coen gestaan op deInternationale Koloniale en Uitvoerin handel Tentoonstelling op het huidige Museumplein.
Ook het beeld Naatje op de Dam is weggehaald. In 1856 werd de vrouwenfiguur op een enorme sokkel onthuld, als symbool van de ‘Nederlandse eendracht’ en herinnering aan de veldtocht tegen de veldtocht tegen de opstandige Belgen. Het monument brokkelde af, en bovendien voelden de Amsterdammers zich ‘een beetje verlegen’ met het monument. In 1914 maakte het plaats voor de elektrische tram.
In de negentiende-eeuwse beeldenhausse werden vooral zeventiende-eeuwse schilders, dichters en ‘zeehelden’ in steen en brons vereeuwigd. Het was ook de periode dat het begrip Gouden Eeuw ingeburgerd raakte. Begin twintigste eeuw werden er veel gebouwen neergezet met beelden geïntegreerd in het ontwerp. Amsterdam heeft geen standbeeld (meer) van Coen maar wel beelden die onderdeel zijn van gebouwen, zoals het gevelbeeld aan de Beurs van Berlage.
Op de website van de beurs wordt vermeld dat J.P. Coen in onze tijd omstreden is en dat de Beurs zijn misdaden afkeurt. De Beurs vermeldt dat er anderzijds beelden aan het gebouw te vinden zijn over de rechten voor arbeiders en over de emancipatie van vrouwen. Gebouw en beelden zijn één onlosmakelijk geheel en een voorbeeld van de tijdgeest aan het begin van de twintigste eeuwen “En daarom kiezen wij ervoor het geheel niet aan te tasten”. Ook het Scheepvaarthuis heeft een gevelbeeld van Coen. De discussies over een nieuwe naam voor een van de belangrijkste Amsterdamse verkeersaders, vernoemd naar ‘de slachter van Banda’, zijn nog steeds gaande. De J.P. Coen-school in Amsterdam-Oost heeft inmiddels zijn naam veranderd.
Uit eerdere eeuwen zijn er ook elementen aan gebouwen zoals timpanen en gevelstenen die verwijzen naar slavernij en kolonialisme. Deze hebben we in 2014 in kaart gebracht in de Gids Slavernijverleden Amsterdam, een project van Mapping Slavery.
Een prominent voorbeeld is het timpaan van Quellinus aan achterzijde van het zeventiende-eeuwse stadhuis, nu Paleis op de Dam, dat een geschiedenis vertelt van de superioriteit van de stad Amsterdam met vier werelddelen die hun schatten naar de Amsterdamse stedenmaagd brengen. Een dergelijke manier van het verbeelden van de wereld (met een stad of Europa steevast in het midden, vaak verbeeld als een vrouw op een troon) dateert al uit de 16de eeuw.
De voorstelling op het vroegere stadhuis is vergelijkbaar met het paneel Hulde der Koloniën op de Gouden Koets. Ook op andere plekken in de stad getuigen gevelstenen met zwarte mensen en plantageproducten zoals koffie en suiker van Amsterdams koloniale verleden. Simone van Saarloos gaf in Herdenken Herdacht een mooie omschrijving van Mapping Slavery als ‘een visuele laag die je als extra kunt interpreteren, maar die de fundamenten van de stad blootlegt’.
In enkele gevallen wordt de problematische geschiedenis van een gebouw uitgelegd op een plaquette, zoals bij de ambtswoning van de burgemeester van Amsterdam, ooit gebouwd voor slavenhandelaar Paulus Godin. Dit kan leiden tot andere omgang en nieuwe herdenkingen. De jaarlijkse Memre Waka (herinneringstocht) op 1 juni die eindigt op Herengracht 502 is ook een manier van in bezit nemen van de openbare ruimte door de nazaten van tot slaafgemaakten.
Wat te doen met beelden die mensen eren waarvan we nu vinden dat ze zeker niet geëerd moeten worden? In 1935 werd het Van Heutsz Monument gebouwd voor generaal J.B. van Heutsz, die duizenden Indonesische slachtoffers maakte tijdens de Atjehoorlog. Ook rond de bouw al was het beeld problematisch. De socialisten protesteerden. De totstandkoming van dit monument is een typisch voorbeeld van politiek polderen: de Amsterdamse socialisten kregen het standbeeld van de anarchist Domela Nieuwenhuis en op de Apollolaan kwam het Van Heutszmonument. Zowel Provo in 1967 als een antikoloniale actiegroep in 1984 probeerden het monument te vernielen. In 2004 werd het getransformeerd in Monument Indië-Nederland. Alle verwijzingen naar Van Heutsz werden verwijderd. De vraag is of het werkt, zo’n transformatie. Niet voor de mensen die het eerder dit jaar bekladden.
Tijdens de ‘beeldenstorm’ die in juni in Nederland woedde, werden ook beelden van Piet Hein in Rotterdam en het beeld van Coen in Hoorn beklad. In Amsterdam bekogelde de actie groep Helden van Nooit rode verf naar het Tropenmuseum met rode verf vanwege roofkunst en moest ook het beeld van Ghandi op de Churchilllaan het ontgelden. Racist werd erop geschreven, verwijzend naar zijn opinie over zwarte Zuid-Afrikanen. In Amsterdam-west werden straatnaambordjes besmeurd. Deze acties uit naam van anti-racisme en geïnspireerd door Black Lives Matter riepen ook weer tegenreacties op. Het beeld van de zwarte Elieser die in de zeventiende eeuw begraven is op de Joodse begraafplaats in Ouderkerk, werd besmeurd met de letter WLM (White Lives Matter) en in december werden muurschilderingen van zwarte helden op het pand van The Black Archives in de Dapperbuurt beklad met witte verf.
Een koloniale ‘held’ die nog steeds op zijn sokkel staat is Peter Stuyvesant (1611/12 –1672) op de binnenplaats van het West-Indisch Huis, in de zeventiende eeuw het hoofdkwartier van de West-Indische Compagnie. Hij staat daar zelfs zonder enige verwijzing naar zijn rol bij slavernij waar hij zowel op Curaçao als in Nieuw Amsterdam bij betrokken was. Opmerkelijk is dat dit beeld pas in 1981 gemaakt is, door beeldhouwer Hans Bayens. Op Curaçao stond ook een beeld van Curaçao dat daar inmiddels verdwenen is. Het West-Indisch Huis is eigendom van Stadsherstel, met wie het Stadscuratorium in gesprek is om op zijn minst extra uitleg te plaatsen bij dit beeld. Misschien zou dit ook een plek zijn voor een schandbeeld. Tijdens het debat over inclusieve openbare ruimte opperde Hans van Houwelingen deze suggestie als een manier om anders met de geschiedenis om te gaan.
Onze visie op de geschiedenis verandert voortdurend en daarmee ook de manier waarop we nu kijken naar beelden die in een andere periode ontstaan zijn. Een actueel voorbeeld daarvan is het Van Tuyll monument bij het Olympisch Stadion. Het beeld van beeldhouwster Gra Rueb is geplaatst in 1928 als onderdeel van het Olympisch Stadion, gebouwd voor de eerste en enige keer dat de Olympische Spelen in Nederland waren. De Olympische groet van deze sportman wordt tegenwoordig vooral geassocieerd met de fascistengroet. Het Olympisch Stadion wil het beeld naar binnen verplaatsen, omdat het de foute associaties oproept en binnen meer ruimte is om het te contextualiseren. Wat is de juiste manier om met dergelijk erfgoed om te gaan?
In de discussie over het mogelijk verwijderen van beelden komt altijd de vraag naar boven of je daarmee de geschiedenis uitwist. Beelden hebben betekenislagen. De oorspronkelijke betekenis verandert als de tijden veranderen, of als verzwegen of onzichtbare geschiedenissen naar boven komen. Wat dan te doen? Een bordje naast het beeld valt vaak in het niet naast de visuele kracht van het beeld zelf. De zeggingskracht van het beeld, in het verleden opgericht om te eren, blijft aanwezig in de openbare ruimte. Daarom wordt vaak gesuggereerd dit soort beelden naar een museum te verplaatsen. Een fraai voorbeeld van het vastleggen van die veranderende betekenis op de oorspronkelijke plek is de suggestie van Banksy die voorstelt het beeld van Colston te laten stollen op het moment van zijn neergang en actievoerders toe te voegen.
Geschiedenis leren we natuurlijk niet (alleen) via beelden in de openbare ruimte. We leren ook geen geschiedenis door straatnamen te bekijken. We weten nog steeds wie Stalin was, ook hernoemde de gemeente Amsterdam de Stalinlaan in 1956 in de Vrijheidslaan.
Het probleem met standbeelden is dat ze vaak een eenzijdig, namelijk uitsluitend positief beeld bieden. We zetten iemand letterlijk op een voetstuk. Antropoloog Markus Balkenhol vergelijkt in dit artikel de kracht van standbeelden en totempalen. Ze verbeelden niet alleen een verleden, zij maken een abstracte groep tastbaar. De keerzijde van deze medaille is dat totempalen en standbeelden ook de grenzen van zo’n gemeenschap bepalen: wie niet vertegenwoordigd is in het beeld van het verleden, wordt symbolisch buitengesloten. Dat is ook de gedachte achter motie 839 die op 2 juli 2020 in de gemeenteraad is aangenomen. Deze motie geeft het college de volgende opdracht om ‘in samenwerking met maatschappelijke organisaties, sociale bewegingen en het stadscuratorium een plan te maken om de openbare ruimte inclusiever te maken, door het toevoegen van standbeelden, monumenten, kunstwerken, straatnamen, namen van instellingen (zoals scholen, instituten, e.d.), etc. die de Amsterdamse en wereldlijke geschiedenis beter representeren, met specifieke aandacht voor culturele diversiteit, migratiegeschiedenis, de LHBTIQ+ gemeenschap en vrouwen.’ Deze motie is dus vooral gericht op de toekomst. Het verwijderen van beelden uit het verleden is in Amsterdam nu niet aan de orde. Op 11 juni 2020 heeft wethouder Groot Wassink tijdens de gemeenteraadsvergadering verklaard omstreden standbeelden niet te willen weghalen.
– Annemarie de Wildt