Giulia de Jong ging in gesprek met Karima Aissaoui, theaterrecensent, visueel artiest en columnist bij onder andere de Volkskrant. Ze bespreken het kunstwerk Bruidsjurk, het boek gebaseerd op verhalen van haar vader dat Aissaoui aan het schrijven is, en haar wens om een monument te maken voor de eerste generatie gastarbeiders opdat hun verhalen bewaard blijven en gedeeld worden.
8 juni 2022 – op een bankje in het Westerpark tegenover de Bruidsjurk
Het is een regenachtige dag als ik Karima spreek in het Westerpark. Op haar verzoek spreken we af bij de Bruidsjurk, die eigenlijk een Baljurk moet voorstellen, gemaakt door collectief Patchwork. Ze moest even nadenken toen ik haar een paar weken voor de afspraak vroeg wat haar favoriete kunstwerk in de stad was, maar ze koos voor deze mysterieuze witte jurk. Als ze als kind in het park speelde leek het alsof er altijd iemand stond, soms was dat eng, en soms leek het een droomjurk die ze zou willen dragen.
Geboren in Westerpark als de jongste van acht, opgegroeid in een Marokkaans gezin, pendelde ze als kind heen en weer tussen Nieuw-West, – waar ze naartoe verhuisde – en Westerpark, waar haar zus later weer ging wonen. Het Westerpark is voor haar een speciale plek die als een grote groene lap de twee periodes met elkaar verbindt, en talloze herinneringen aan familie-uitjes en kinderavonturen in zich draagt.
Karima heeft Nieuw-West zien groeien en vernieuwen, soms ten goede en soms ten kwade. Vanuit wat ze met eigen ogen zag gebeuren schreef ze een serie van 10 verhalen over gentrificatie in Nieuw-West waarin ze verschillende perspectieven aan bod liet komen. ‘Ik merkte dat het gentrificatie-ding me heel erg dwars zat’, vertelt ze me. ‘Gentrificatie wordt gezien als iets grootschaligs, waar vaak in grote lijnen over wordt gesproken, beleidsmatig en corporatief. Maar het is iets dat mensen heel erg in het hart raakt, omdat het over hun woonomgeving gaat. Iets wat heel ver weg leek, wilde ik dus dichtbij halen.’ Wat haar het meeste opviel was dat niemand tegen verandering is. ‘Het geluid dat naar buiten wordt gebracht in de discussie rondom gentrificatie is dat verandering niet goed is, maar iedereen wil dat die verandering er komt, dat de stad ontwikkelt en groeit, zolang er maar een plek is om te wonen. En als die eigen plek in het geding komt, ontstaat er onrust én het besef dat beslissingen vaak om het grote kapitaal gaan.’
Als ik haar vraag welke rol kunst in haar leven speelt antwoordt ze voorzichtig. ‘Wat een moeilijke vraag. Het is er namelijk altijd geweest. Ik was nogal chaotisch in mijn hoofd als kind, en dan was tekenen de perfecte manier om de beelden in mijn hoofd een plek en een kleur te geven. Maar met de druk vanuit de oudere generatie Marokkaanse ouders, die toch graag zien dat je iets kiest waar je meer ‘stabiliteit’ mee bereikt, heb ik die creativiteit ook lange tijd links gelegd. Ik dacht altijd dat ik gewoon deed wat ik wilde, maar toch is de gedachte erin geslopen om met marketing iets stabiels en veiligs te kiezen. Ondanks dat mijn vader zelf kunst maakte, komen mijn ouders natuurlijk uit een wereld waar overleven belangrijker was dan een creatief bestaan leiden, dus de tendens als het aankomt op stabiliteit is: pakken wat je zekerheid geeft. En daar horen vooral geen creatieve, zweverige dingen bij. Daar is het leven te riskant voor.’
Toch kwam de behoefte terug, en is haar leven inmiddels doordrenkt van creativiteit. ‘Ik schrijf ook een boek’, flapt ze er opeens uit. Het idee ontstond al jaren geleden, toen haar vader nog leefde en haar spannende verhalen vertelde over zijn leven. Karima’s vader hoort bij de eerste golf gastarbeiders uit de jaren 50 en 60, die de eerste fundamenten legde voor een gemeenschap die al decennialang groeit, ontwikkelt, vecht en leeft in Amsterdam Nieuw-West. Juist die geschiedenis maakt haar vastberaden om zijn verhaal te vertellen. Gebaseerd op de verhalen van haar vader schrijft ze een biografische roman.
Volgens Karima was er een enorme behoefte aan kunst in Nieuw-West. Maar het was een zoektocht naar een plek waar ze die kant van zichzelf kon onderzoeken en ontwikkelen. En daar waar portiekflat na portiekflat elkaar opvolgt, is dat juist wat miste. Dat wist ze toen niet, pas achteraf ervaarde ze de rijkdom die ze misliep als kind. ‘Ik had op een andere plek gestaan, als dat aanbod er wél was geweest – dat weet ik zeker. Je keuzes in het leven hebben natuurlijk ook te maken met wat de omgeving je biedt. Mijn ouders hadden liever dat ik voor een veilige keuze ging, maar als het hier had gestikt van de galeries, of als er een kunstinstituut was waar ik tekenlessen kon volgen, dan was er veel meer voedingsbodem geweest om mijn eigen wensen te volgen. Maar dat was er niet. Het werd niet gestimuleerd, ik moest het hebben vanuit mijn eigen behoefte en verbeeldingskracht. Maar ook natuurlijk uit de cultuur van mijn ouders, een cultuur die doordrenkt is met kleuren, geuren, figuren en vormen. Daar raakte ik ook enorm door geïnspireerd.’
Als kind dat tussen twee culturen opgroeide, realiseert ze zich meer dan ooit dat verhalen–niet alleen die van haar vader–gedeeld moeten worden. ‘Die ouder wordende generatie is in groten getale aan het overlijden, en om te snappen waar we nu staan moeten juist die verhalen gedocumenteerd worden. Ik hoop dat mensen met een niet-Marokkaanse achtergrond dat ook belangrijk vinden. Want anders blijven die onnodige fricties die tegenwoordig nog steeds worden gecreëerd bestaan. Soms lijken de fricties erger dan ooit, maar als we elkaars verhalen kennen, kunnen we elkaar horen en zien. Het is zo simpel.’
Karima heeft de droom om een monument te ontwerpen, voor de oudere generatie gastarbeiders. Voor dit monument denkt ze aan tekst, aan namen, of oude wijsheden uit een regio waar veel van deze mannen vandaan kwamen. Zodat er ook voor hen én de jongere generatie een plek is om te kunnen herdenken. ‘Deze verhalen zijn zwaar ondervertegenwoordigd, er is geen diepte-informatie. Het gaat altijd om de grote lijnen: ze kwamen hierheen, ze waren nodig, ze verbleven met z’n allen in kleine ruimtes, ze deden zwaar werk, en gingen niet meer naar huis. Maar deze mensen waren heel dapper: ze hebben continenten doorkruist, families achtergelaten, en daarmee iets heel moedigs gedaan. Dat wordt heel vaak niet benadrukt.’
En dan de Bruidsjurk, want daar zitten we tegenover. Karima vertelt dat ze in de aanloop naar dit gesprek een aantal keren in het park heeft gewandeld, en opeens zag ze de jurk weer. Het is een kunstwerk dat ze al lange tijd kent. ‘Ik heb het vanuit mijn meest authentieke zelf meegemaakt, er zaten geen doordachte lagen van ‘volwassenheid’ overheen’. Als ze terugdenkt aan de familie-uitjes en de uitgebreide picknicken in het park, was het er altijd. ‘En dan besef je ook, we merken het dus wél op. Zelfs als kinderen.’Ze vindt het wit tegen de groene achtergrond prachtig, en als ze er langer naar kijkt, kan het werk haar meenemen naar utopische oorden.
Tijdens haar betoog over de bruidsjurk merk ik dat Karima altijd alle kanten van een verhaal belicht. Ze kiest geen standpunt, maar verbindt meerdere perspectieven aan elkaar. Zowel in haar betoog over Nieuw-West en alle geschiedenis die ze met zich meedraagt, als in haar artikelen voor de Volkskrant. Hetzelfde geldt voor de bruid, die zowel utopisch als beangstigend is. Als ik het opmerk, is haar antwoord: ‘Ik ben een ziener, waarom zou je betekenis inperken? Ik leef, observeer, heroverweeg en probeer altijd alle verschillende hoeken te zien.’
Maar als ik haar vraag wat de stad nodig heeft qua kunst is haar antwoord eenduidig: ‘Vooral veel méér kunst. In Amsterdam lopen we voor als het gaat om een kleurenpalet aan verschillende identiteiten en achtergronden. Dat wordt nu niet weerspiegeld in de kunstcollectie, of in ieder geval is het te mager. Als we meer kunst maken, dan komen we vanzelf uit bij iets dat ons allemaal vertegenwoordigt. Nu is het keuzeproces heel rigide. Welke kunstenaar? Een van kleur? Of toch een vrouw? Maar als iedereen meer kunst maakt hoeven we helemaal niet te kiezen. Dan hoeven ook niet alle feministische vrouwen kunst te maken over feminisme, we zouden vrijer zijn. We hebben zoveel groen, perkjes, en al die flats en gevels. Er is zoveel ruimte! En het maakt zoveel verschil als het er wel is. In Nieuw-West is iedereen bezig, maar niet buiten. Kunst in de openbare ruimte kan mensen de straat op krijgen. Het vult witte vlakken en brengt dingen teweeg, maar wel alleen als het er in grotere mate is.’
En als ik haar vraag wat voor kunstwerk ze zou willen toevoegen aan Nieuw-West weet ze het gelijk: ‘Wat een droom! Sowieso een iconisch beeld dat een bepaalde groep jongeren in Nieuw-West vertegenwoordigt. Bijvoorbeeld een jongen in trainingspakje, hoge sokjes, op Nike Air Max met zijtasje. Ik zou het heel statig afbeelden, het stigma eraf halen, en het vieren, want zij bestaan ook en zullen dat altijd bijven doen! Ik zou wegblijven van heilige monumenten en keurige beelden. Ik wil vooral de alledaagse dingen laten zien, mensen die we elke dag zien bijzonder maken. Het leven vertalen naar kunst. Het is zo belangrijk om veel meer ruimte te scheppen, het elitaire van kunst af te halen. Het is nu zo ontzettend moeilijk om iets op een muur te krijgen. Laat je kinderen kliederen op de muren, maak, deel. Dan helen onze wonden en blijven we kijken naar wat er allemaal leeft. Daar is die openbare ruimte voor. Het is de eerlijkste manier om elkaar te leren kennen.’