Schets Virtual Fountains, Femke Schaap

Toespraak Jeroen Boomgaard bij opening Virtual Fountains

In een grappige en ironische toespraak vertelde Jeroen Boomgaard, collega in het stadscuratorium, op uitnodiging van stadsdeel Zuid over de vele obstakels voordat een kunstwerk daadwerkelijk geplaatst kan worden in de openbare ruimte.

Opdrachtgeverschap, 17 november 2022

Er is mij gevraagd iets te zeggen over opdrachtgeverschap. En, voor de duidelijkheid:  het wordt geacht een prikkelende bijdrage te zijn. In dit geval hebben we het natuurlijk over de gemeente als opdrachtgever van een werk voor de openbare ruimte. Om te beginnen vroeg ik me af wat u daaronder zou kunnen verstaan, want het zou kunnen dat er nogal wat misverstanden bestaan over wat en hoe een opdrachtgever is.

Ik moest direct denken aan een interview dat een paar weken geleden in de krant stond met een miljonair die zich erop voorstond de geneugten van het miljonairschap te bezingen. Dat was, zoals te verwachten, behoorlijk oninteressant, maar het werd komisch op het moment dat hij vertelde dat hij een kunstenaar een levensgroot portret van zichzelf met zijn vriendin had laten maken. Tegen de tijd dat het portret voltooid was, bleek de vriendin verleden tijd en hij had de kunstenaar verzocht die voormalige vriendin er weer af te schilderen. En die kunstenaar had dat gedaan.

Ik weet niet of u zich dit voorstelt bij de opdracht voor een kunstwerk in de openbare ruimte, maar zo gaat het dus niet. Natuurlijk was de opdrachtgever heel lang bepalend: adel en geestelijkheid stelden vast wat de kunstenaar diende te maken en de kunstenaar probeerde binnen die smalle marges zijn eigen stijl te ontwikkelen. En ook toen werd er waarschijnlijk regelmatig een verloofde afgepoetst.

In het begin van de 19e eeuw werd de macht van de opdrachtgever een stuk kleiner. De kunstenaar werd zijn eigen opdrachtgever. Zijn aanwijzingen kwamen voortaan van hogere machten, van de wereld zelf, of van de lagere machten, zijn onderbuik, of een ongelukkige jeugd. De kunstenaar luisterde naar een innerlijke stem die hem vertelde wat te maken. Misschien denkt u dat het nu nog steeds zo gaat. Dat ook de kunstenaar die in en voor de openbare ruimte iets maakt vooral haar innerlijke stem volgt, een hogere bevlieging of een diep trauma tot uitdrukking brengt om ons daar in het openbaar mee op te zadelen. Maar ook dat is niet hoe het werkt. 

Maar wie of wat is dan de opdrachtgever en wat is precies de opdracht wanneer het gaat om een werk voor de openbare ruimte?

In dit geval is de Gemeente Amsterdam de opdrachtgever – ik kom daar zo op terug- en doorgaans formuleert die opdrachtgever een opdracht, een verzoek aan één of meerdere kunstenaars om een werk te ontwerpen voor een bepaalde plek of gelegenheid. Die opdrachtformulering, zoals dat heet, is doorgaans behoorlijk onbestemd. De wens is bijvoorbeeld dat er een kunstwerk gerealiseerd wordt voor een bepaalde plek – of ergens daar in de buurt- en dat dat kunstwerk kwalitatief hoogwaardig is, en dat kan poëtisch, verbazingwekkend of technisch bedoeld zijn, dat het de mensen aanspreekt, maar daarbij mag het ook wel een beetje ‘schuren’, maar liever niet te confronterend zijn en het moet ook nog wel verbindend werken. Inhoudelijk moet het goed aansluiten bij de locatie, dwz de geschiedenis, het heden en de toekomst daarvan, bij voorkeur een landmark zijn, maar ook rekening houden met duurzaamheid, inclusiviteit en energietransitie, allereerst hufterproof en valbestendig zijn (kun je er op klimmen en er weer af vallen?), een goed verhaal vertellen, communiceren naar de buurt toe en ook nog binnen het daarvoor bestemde budget blijven.

Ik overdrijf een beetje maar de opdrachtomschrijving is vaak niet heel precies, en dat kan ook niet want in tegenstelling tot de aangehaalde miljonair wil een overheidsopdrachtgever ruimte bieden aan een kunstenaar om iets te realiseren wat iets toevoegt aan een bepaalde locatie, een prikkelende bijdrage zeg maar en wat dat is valt niet van te voren te bepalen, dus de opdracht is eigenlijk: alsjeblieft: verras ons!

En wat doet die kunstenaar dan, als er een onbestemde opdracht is en de innerlijke stem niet meer allesbepalend? De waarheid ligt zoals gewoonlijk ergens in het midden. Natuurlijk speelt die innerlijke stem nog een rol, zijn persoonlijke obsessies een belangrijk element, maar de kunstenaar die in de openbare ruimte werkt zal vooral ook luisteren naar de stem, of beter de stemmen van de plek waar het werk moet komen. Ze luistert naar het gefluister en geruis, het geschreeuw en gezang van een specifieke omgeving, ze kijkt naar de onbestemde bewegingen, de alledaagse processen en afwijkende gebruiken, naar dat wat er is en dat wat er ontbreekt. En op basis daarvan maakt ze een voorstel.

En als dat een goed voorstel is wordt de opdracht verleend. Door de Gemeente, want die is opdrachtgever. Duidelijk toch? Ja, maar wie is dan de gemeente? Wie beslist er nou eigenlijk echt dat aan de opdracht is voldaan, dat het werk schuurt maar niet confronteert, veel kwaliteit heeft en ook verbindt en aan al die andere voorwaarden voldoet? 

Hier wordt het wat ingewikkeld: in Amsterdam is bij kunstwerken in de openbare ruimte het stadsdeel de opdrachtgever. U weet misschien dat stadsdelen niet op heel veel terreinen zelfstandig een beslissing kunnen nemen maar op het gebied van de cultuur is dat nog wel het geval. Ik ga er niet verder op in waarom dat zo is, omdat ik het ook niet weet, maar in ieder geval wordt hier, ter plekke over het wel of niet van dat kunstwerk besloten. Stadsdeel Zuid heeft daarvoor een kunstcommissie, en dat is heel bijzonder, want dat hebben de andere stadsdelen niet. En Stadscuratorium Amsterdam zou bijvoorbeeld graag zien dat ook andere stadsdelen de expertise op die manier in huis zouden halen zodat niet de ambtenaar die ook educatie en groenvoorziening moet regelen het op haar bordje krijgt. Ok, dus zover zijn we dan: die kunstcommissie van stadsdeel zuid die kijkt naar dat ontwerp, stelt er vragen over, bespreekt het met elkaar en besluit dan: ja, dit is wat we zoeken, dit is een waardevolle toevoeging voor die plek en voor de buurt en het is ook nog duurzaam en je kunt er probleemloos vanaf vallen. So far, so good, maar die kunstcommissie neemt geen besluit, die brengt advies uit. Dus dan gaat het naar het dagelijks bestuur van het stadsdeel en dat neemt een beslissing. Ja, maar daar komt toch nog het een en ander bij kijken: want er is een bestemmingsplan, een gebiedsmanager, een projectleider die erover geraadpleegd moet worden, een stedenbouwkundige die met de plek is bezig geweest, een landschapsarchitect die zelf ook een verrekt leuk ontwerpje had gemaakt, een commissie ruimtelijke kwaliteit die zich erover buigt, en die commissie kan op haar beurt weer advies vragen aan het stadscuratorium, maar dat brengt dan ook weer advies uit over dat advies en ga zo maar door. Dus: het stadsdeel is opdrachtgever, maar wie dat dan echt is, blijft zeer vaag. Wanneer er in de realisatie van het kunstwerk iets niet helemaal soepel loopt, wanneer er een kink in de kabel komt -en die komt er meestal- is het niet eenvoudig voor de kunstenaar om uit te vinden wie die kink eruit kan halen.

En als u nu denkt: wat een zootje, kan dan niet eenvoudiger, directer? Dan is het antwoord nee, dan kan niet, want zo werkt de democratie. Al die verschillende lagen in het stadsdeel die stukken heen en weer sturen en zo bij elkaar een mening vertegenwoordigen, vertegenwoordigen in principe niet hun eigen mening. Ze zitten er namens u en ze spreken namens u. Ze hebben de opdracht te luisteren naar het koor van stemmen van hun buurt en zeker op het gebied van de kunst laat dat koor geen duidelijk geluid horen, er is geen sprake van close harmony, maar eerder van gemompel en gestamel, geschreeuw en gelach. Het stadsdeel luistert in principe even intens naar de stemmen van de plek als de kunstenaar die het ontwerp maakt. Maar het kan heel goed zijn dat ze iets anders horen. Op dit vlak valt er echter nog wel wat te verbeteren: overheden krijgen vaak het verwijt dat ze nogal hardhorend zijn en ook in Amsterdam ontstaat wel eens de indruk dat gemeentelijke diensten meer naar elkaar luisteren dan naar de burgers. Dat het gesprek over de waarde van kunst behoorlijk onverstaanbaar is mag echter geen excuus zijn om zonder verder te luisteren over te gaan tot een proces van letterlijk stemmen, bewoners een stem laten uitbrengen op het ‘beste’ ontwerp waarbij alleen de luidste stemmen klinken. 

Is er een conclusie? Nou nee

Of misschien toch wel: een advies: wanneer u de volgende keer een kunstwerk in uw buurt tegenkomt dat u niet kent, denk dan niet: wat is dat nou weer. Maar denk: wat ongelooflijk dat het stadsdeel en een kunstenaar dit samen voor elkaar hebben weten te krijgen, wat een verrijking van mijn buurt. En luister dan heel goed of u ergens in het kunstwerk uw eigen gefluister hoort.

Jeroen Boomgaard