“Afijn, aan het werk.” Met die woorden begint de naamloze metselaar in De onzichtbare hand van Isaac Rosa zijn dag. Voor hem ligt een werkblad vol glimmend gereedschap, geordend alsof het een vitrine is. Acht uur per dag metselt hij een muur op om die vervolgens weer neer te halen. Schijnwerpers volgen zijn bewegingen, een publiek kijkt toe, applaudisseert soms, roept iets, maakt foto’s. Waarom precies acht uur? Waarom überhaupt werken? Is dit satire, een bijstandsregeling, een performance-installatie? Niemand weet het.
Een paar uur na mijn eerste werkdag als secretaris van het Stadscuratorium loop ik langs de Sloterplas. Ik ga zitten bij een bakstenen huisje dat er wat verloren bijstaat. Het witgrijze cement puilt uit, in cirkels en zigzaglijnen tussen de strakke voegen. Ik denk aan Rosa’s metselaar. Ook dit bouwwerk roept in mij vragen op over nut en bedoeling. Ik zoek het op: Wegwerphuisje, Herman Makkink, 1989.
Makkinks fascinatie voor metselwerk komt voort uit zijn interesse in de resten van oude culturen. Zijn beeldtaal verwijst vaak naar ruïnes: vormen die vreemd afsteken tegen hun omgeving.
Met mijn hand glijd ik langs het ruwe cement. Het prikkelt, brengt me letterlijk met beide voeten terug in het nu. Het fijne van kunst in de openbare ruimte is dat je er dicht bij mag komen, mag leunen, fluisteren of zelfs schreeuwen – alsof het object je toelaat: kom maar, ik ben er voor jou.
De stenen lijken eigenwijs, onaangedaan door hun omgeving. Terwijl fietsbellen klinken, auto’s ronken en mensen lachen rond een barbecue, lees ik verder: vóór de bebouwing stonden er in Slotervaart verspijkerde houten huizen. Dit Wegwerphuisje verwijst naar die constructies.
Met die blik kijk ik omhoog, naar de gebouwen aan de overkant. Makkinks huisje haalt je uit de vanzelfsprekendheid van het moment, trekt de plek open naar een andere context. Alsof je ineens zware schoenen draagt die je grondig met de aarde verbinden.
Mijn gedachten keren terug naar mijn nieuwe functie als secretaris. De indrukken van mijn eerste dag vallen even stil. Voor me staat dit huisje dat me eraan herinnert dat werk slechts een deel van het bestaan is, net zoals deze plek meer verhalen draagt dan de hedendaagse bebouwing laat zien. Ik noem het voor mezelf: de verticale as van het bestaan.
Daarom ben ik blij met mijn werk: vragen stellen bij de objecten die we verzamelen, verbanden leggen met actuele thema’s, ruimte maken voor verwondering. Kunst in de openbare ruimte kan ons wereldbeeld ontregelen en relativeren. Het kan laten voelen dat er hier ooit andere gebouwen stonden, en tegelijk de vraag oproepen: waarom doe ik zelf het werk dat ik doe?
Ik voel me lichter als ik mijn wandeling voortzet. Afijn, morgen weer aan het werk.